Bewoners
19/11/2020
Woonzorg

Woonzorgcentra mogen best wat trotser zijn!

KNACK-JOURNALISTE ANN PEUTEMAN SCHREEF MET 'VERPLANT' EEN BOEK OVER DE WOONZORGCENTRA

"Woonzorgcentra mogen best wat trotser zijn!"

november 2020

‘Waarom het heerlijk wonen kan zijn in het rusthuis.’ Zo luidt de verrassende en voor veel mensen zelfs ietwat provocerende ondertitel van het boek ‘Verplant’ van Knack-journaliste Ann Peuteman. Met haar boek zwemt ze tegen de stroom van negativiteit over woonzorgcentra in. Toch is er nog veel werk aan de winkel. Maar het kan. Meer zelfs: het moet. En wel heel dringend. Want ook ouderen in een woonzorgcentrum hebben het recht om te blijven wie ze altijd geweest zijn.

‘Verplant. Waarom het heerlijk wonen kan zijn in het rusthuis’ kan gelezen worden als het vervolg op het in 2019 verschenen boek ‘Grijsgedraaid. Waarom we bang moeten zijn om oud te worden’ van Ann Peuteman. Ook in Knack schrijft Peuteman geregeld over de ouderenzorg en over zorg en welzijn in het algemeen.

Jouw boek opent met een opdracht: ‘Voor mijn prachtige moeder, die van haar leven niet naar een rusthuis wil.’ Dat klinkt bijna als een statement.

Ann Peuteman: Toch is het voor mij veeleer een liefdesverklaring. Ik heb het geluk een jonge mama te hebben – ik ben 47, zij is 68. Zij volgt alles wat ik doe en ze leest alles wat ik schrijf. Mijn vorige boek ‘Grijsgedraaid’ had haar bijzonder naar de keel gegrepen. “Had jij het niet geschreven, dan had ik het nooit willen lezen,” zei ze. Eerst begreep ik dat niet. Maar toen ik er lezingen over gaf en met mensen uit het publiek praatte, daagde het me plots. Jonge mensen zijn helemaal niet bezig met het ouder worden. De 40-plussers daarentegen worden zich bewust van hun sterfelijkheid en denken erover na. Die groep vormt mijn lezerspubliek. Maar de leeftijdsgroep erna, de mensen tussen de 65 en 75 jaar, praten daar weer minder gemakkelijk over. Zij hebben het vaak moeilijk met het ouder worden. Ze beseffen dat de dag dichterbij komt dat ook zij misschien naar een woonzorgcentrum moeten verhuizen. Ze worden daar liever niet aan herinnerd. Dat zijn mensen zoals mijn mama. Zelf ga ik in mijn boek in tegen de negativiteit rond woonzorgcentra. Tegelijk is ‘Verplant’ een eerbetoon aan mijn mama.

Vanwaar jouw grote interesse voor woonzorgcentra?

Eigenlijk had ik aanvankelijk een ander boek in gedachten. Nadat ‘Grijsgedraaid’ was verschenen, nam Lutgart Simoens, een van de iconen uit mijn jeugd, contact met me op. Ze had het boek gelezen en wou me spreken over iets waar ze heel erg in geloofde: euthanasie bij een ‘voltooid leven’. Ik heb haar dan voor Knack daarover geïnterviewd, maar zij bracht me op het idee om er nog verder op door te gaan. Ik was volop mijn ideeën aan het ordenen voor een boek hierover, toen de coronacrisis uitbrak. Plots voelde het heel fout om in deze context een boek te schrijven over mensen die willen sterven. Bovendien zag ik in de media veel artikels verschijnen zonder enige kennis over hoe het er in een woonzorgcentrum aan toegaat. Naar de stem van de bewoners zelf werd bijvoorbeeld zelden of nooit geluisterd. Mijn punt in ‘Grijsgedraaid’ was: geef ouderen de kans om te blijven wie ze altijd zijn geweest. Datzelfde uitgangspunt pas ik nu toe op woonzorgcentra. De coronacrisis heeft dit boek nog dwingender gemaakt. Ook daar was Lutgart het trouwens mee eens. In ‘Verplant’ staat haar getuigenis over het leven in het woonzorgcentrum. Ik had al een exemplaar voor haar gesigneerd, maar diezelfde dag nog hoorde ik dat ze was overleden.

In je woord vooraf stel je dat je over ouderen bent beginnen te schrijven “ook in een poging mijn eigen angst om oud te worden te bezweren.” Was dat ook voor ‘Verplant’ een motivatie?

Neen. Ouderen worstelen soms met de vraag ‘wat loop ik hier nog te doen?’ Zelf ben ik hoopvol gestemd. Ik heb in woonzorgcentra veel mensen leren kennen die een goed en zinvol leven leiden. Ik ben hoopvol omdat ik zie dat veel mensen begaan zijn met de ouderenzorg. Er beweegt iets bij het brede publiek, in de woonzorgcentra, in de opleidingen... Het maatschappelijk draagvlak voor verandering is er. Alleen de politiek moet nu nog mee. De aanpak van de coronacrisis heeft dat nog maar eens aangetoond. Die aanpak getuigde niet van een hedendaagse visie op ouderen. ‘Verplant’ is geschreven vanuit het idee: ooit wil ik misschien wel naar het woonzorgcentrum. Liever dan thuis te vereenzamen en alleen ’s morgens en ’s avonds iemand te zien die me in en uit bed helpt en ’s middags iemand die een maaltijd brengt. Maar als ik naar een woonzorgcentrum verhuis, dan wil ik wel een plek waar ik kan blijven wie ik ben.

“Ik heb in woonzorgcentra veel mensen leren kennen die een goed en zinvol leven leiden. Ik ben hoopvol omdat ik zie dat veel mensen begaan zijn met de ouderenzorg.”

Veel meer op maat

Legt het beleid te zeer de nadruk op zo lang mogelijk thuis blijven wonen?

Iedereen heeft zijn eigen wensen en voorkeuren. Maar ik heb de jongste jaren heel wat mensen ontmoet die thuis niet gelukkig zijn. Mensen die allicht liever naar een woonzorgcentrum zouden verhuizen. Alleen is de beeldvorming over woonzorgcentra zo negatief, dat je er niet snel uit vrije wil voor zal kiezen. Bovendien mag je er vandaag niet zomaar naartoe: je moet al heel zwaar zorgbehoevend zijn om te mogen verhuizen naar een woonzorgcentrum. Natuurlijk wil ook ik zo lang mogelijk thuis wonen. Maar wat is ‘zo lang mogelijk’? En moét ik werkelijk thuis wonen tot het écht niet meer gaat? Ook als ik liever meer onder de mensen wil zijn? Nu is het woonzorgcentrum te zeer de allerlaatste optie. Dat is geen echte keuze meer.

Over die beeldvorming gesproken: een naamsverandering zou al een goed begin zijn voor het ‘woonzorgcentrum’. Maar de mensen uit de sector hebben het ook gehad met ‘rusthuis’. Heb je een beter voorstel?

Ik heb erover nagedacht, maar ik heb geen concrete voorstellen. Woonzorgcentrum klinkt mij heel steriel in de oren. Ik wil meer de connotatie van een ‘thuis’ en van ‘woning’ horen. Woorden doen ertoe. Ook de uitdrukking ‘in het woonzorgcentrum opgenomen worden’! Je wordt niet opgenomen, je verhuist. Dat is iets helemaal anders. Oudere mensen zelf spreken vaak nog van een ‘home’, wat nog meer dat thuisgevoel incarneert.

Wie aan een ‘thuisgevoel’ denkt, komt vaak uit bij kleinschaligheid. Maar ook dat is te kort door de bocht?

Kleinschaligheid is niet alleenzaligmakend. We hebben te vaak de neiging om ouderen als één homogene groep te beschouwen en voor iedereen dezelfde oplossingen aan te reiken. Natuurlijk zijn vandaag veel woonzorgcentra erg groot. Maar je lost niet alle problemen op door ze kleinschalig te maken. Sommige ouderen vinden een kleine leefgroep ronduit verschrikkelijk. Altijd diezelfde kleine groep van mensen om je heen, kan verstikkend zijn. Ook tijdens de coronacrisis zijn ouderen te dikwijls als één massieve groep beschouwd. Dat zijn ze niet. Sommige bewoners hadden nood aan bezoek, anderen zagen liever geen bezoek komen. We mogen niet iedereen over dezelfde kam scheren. We moeten veel meer op maat werken.

Je hebt heel wat woonzorgcentra bezocht voor dit boek. De enorme diversiteit zal jou allicht opgevallen zijn?

De verschillen tussen de woonzorgcentra zijn inderdaad gigantisch. Wel heb ik veel voorzieningen gezien die op bepaalde punten echt uitblinken. De ene voorziening besteedt veel aandacht aan de maaltijden, de andere aan de privacy van de bewoners, nog een andere aan activiteiten op maat... Als je al die good practices in één woonzorgcentrum zou verenigen, zou dat een hele stap vooruit zijn.

Heb je een woonzorgcentrum ontdekt waar je later met plezier zou willen wonen zoals het er nu is?

Niet echt. Wel heb ik op vele plekken mensen ontmoet door wie ik later graag verzorgd zou willen worden. Zoals gezegd gebeuren er in veel woonzorgcentra al heel mooie dingen, maar geen enkel woonzorgcentrum biedt het hele plaatje. Soms ontbreken allicht de middelen, bijvoorbeeld als het gaat om de juiste infrastructuur op de juiste plek. Maar veel vaker gaat het volgens mij over het niet kunnen loslaten van het idee ‘we doen dit hier al jaren op die manier’. En het gaat er niet om dat er meer en meer verwacht wordt. In veel woonzorgcentra worden de kamers elke dag gedweild. Veel bewoners begrijpen niet waar dat voor nodig is. Wie dweilt zijn woonkamer of slaapkamer elke dag? Het mag gerust soms wat minder zijn. En de vrijgekomen tijd kan gaan naar een babbel bij een kop koffie.

“Woonzorgcentra mogen best wat trotser zijn. Ja, ze zijn onderbemand en ja, soms lopen er dingen verkeerd. Maar er gebeuren ook ontzettend mooie dingen.”

Op een keerpunt

Hoe komt het dat de veranderingen zo traag gaan, dat de good practices zo weinig gedeeld worden of algemeen ingang vinden?

De realiteit is wat ze is: veel woonzorgcentra zijn onderbemand. Er is veel werk en er is weinig tijd. Bovendien houdt elke organisatie graag vast aan de eigen gewoonten. Dat blijkt het duidelijkst bij voorzieningen die tot één OCMW of één groep behoren en toch elk hun eigen cultuur en gewoontes hebben. Daarnaast beseffen organisaties soms zelf niet meer welke good practices ze hebben. Zo had ik onlangs een gesprek met een directeur en pas helemaal aan het einde vertelde zij terloops dat een bewoner mee aan het onthaal werkt. Ze leek niet te beseffen hoe bijzonder dat is. In een ander woonzorgcentrum kunnen bewoners een bordje ‘Niet storen’ aan hun kamerdeur hangen. Zo simpel kan het zijn! In dat woonzorgcentrum is dat de gewoonste zaak ter wereld. Het wordt niet als een good practice beschouwd die ze zouden kunnen delen. Het zit nochtans vaak in die kleine dingen. Wie ouder wordt, ziet zijn of haar wereld almaar krimpen. Het is dan ook vrij gemakkelijk om impact te hebben.

Een woonzorgcentrum zou elke bewoner systematisch moeten bevragen: ‘wat zou je nog willen doen in je leven?’ Niet één keer, maar regelmatig. Dan krijg je hele mooie dingen! Ik denk nu aan die man die graag nog eens wou schilderen op doek. Korte tijd later maakten ze op de gang een hoekje vrij waar er een schildersezel voor hem werd neergezet. Mooi toch!

Woonzorgcentra zouden hun PR veel beter moeten verzorgen. Niet om bewoners te lokken, maar om te tonen wat ze doen. Om te laten zien hoe het leven in het woonzorgcentrum eruit ziet. Veel mensen hebben daar geen benul van. Woonzorgcentra mogen best wat trotser zijn. Ja, ze zijn onderbemand en ja, soms lopen er dingen verkeerd. Maar er gebeuren ook ontzettend mooie dingen. Ik snap het wel hoor: als je de hele tijd weggezet wordt als organisaties waar eigenlijk niemand wil wonen tenzij het echt niet anders kan, dan vergaat je de zin om te tonen wat je doet. En toch is dat nodig. Voor meer erkenning, voor de eigenwaarde van het personeel, om de drempel te verlagen voor mensen om er te gaan wonen...

Ben je optimistisch over de toekomst van woonzorgcentra?

Ja! We staan op een keerpunt. Mee door corona. Het is heel dubbel. Enerzijds is er eindelijk meer aandacht voor woonzorgcentra. Hoe meer de voorzieningen afgesloten werden voor bezoek, hoe meer ze in de media kwamen. Dat kan een momentum zijn. Maar, dan moeten we een aantal dingen dringend onder ogen zien. Om te beginnen ligt vandaag de nadruk te veel op de lichamelijke zorg: de verzorging, de medicatie, de maaltijden... Die is uiteraard belangrijk, maar wat vandaag vooral ontbreekt, is aandacht voor de mens. Ook dat moet dringend veranderen.

Daarnaast moeten we beseffen dat veel bewoners wilsbekwame volwassen mensen zijn. We lijken dat voortdurend te vergeten. Zeker tijdens de eerste coronagolf was er veel opstandigheid bij bewoners die nog helder zijn. Ze vertelden me: ‘Kijk naar het Journaal! Dat gaat over ons. We horen de hele tijd wat wij willen en waar wij bang voor zijn en dat we sterven van de eenzaamheid... Maar niemand is ons dat komen vragen!’ En inderdaad: waarom vragen we niet gewoon de mening van de bewoners zelf? Nu wordt er heel veel over hen gepraat, niet met hen. Dat moet anders. Onlangs nog kwam Amnesty International naar buiten met een, overigens heel degelijk en nodig, rapport over wat is misgelopen in de woonzorgcentra sinds het begin van de coronacrisis. Daarvoor hadden ze ook twee bewoners gesproken. Twéé!

Amnesty International spreekt in dat rapport over een schending van de mensenrechten in de woonzorgcentra tijdens corona. Dat zijn zware woorden?

Zeker tijdens de eerste maanden van de pandemie is er in woonzorgcentra ontzettend veel fout gelopen. Het is goed dat Amnesty International dat aanklaagt. Ik ben vooral heel blij dat de schuld daarvoor duidelijk bij de overheid wordt gelegd en niet, zoals de laatste tijd zo vaak gebeurt, bij de directie en het personeel van woonzorgcentra zelf. Natuurlijk zijn er in de beginperiode fouten gemaakt. Dat was onvermijdelijk. De overheid heeft de deuren van de woonzorgcentra op slot gedaan en dacht dat de kous daarmee af was. Ondertussen sloop het virus door gaten en kieren naar binnen terwijl de woonzorgcentra nog een hele tijd aan hun lot werden overgelaten. Het personeel moest dweilen met de kraan open en heeft dat ook gedaan. Ondertussen vielen steeds meer medewerkers uit en moesten anderen verder met de wetenschap dat ze wellicht bewoners hadden besmet. Als ik daarover met bewoners praat, hoor ik vooral bewondering voor al die zorgkundigen, verpleegkundigen en ander personeel.

Betere mix van bewoners

Een betere mix tussen zwaar zorgbehoevende en relatief gezonde bewoners zou voor een huiselijkere sfeer kunnen zorgen, schrijf je. Is dat een realistisch uitgangspunt?

Dat denk ik wel. Door het huidige financieringssysteem kunnen ouderen die zich niet goed genoeg meer voelen om nog alleen thuis te wonen maar nog niet heel zwaar zorgbehoevend zijn nu vaak niet naar een woonzorgcentrum. Zo ken ik een vrouw van een eind in de negentig die al jaren weduwe is. Ze heeft nog geen thuiszorg nodig, maar ze is slecht te been en bang om te vallen. Volgens de KATZ-schaal mag ze echter nog niet naar een woonzorgcentrum. Er zíjn mensen die graag naar een woonzorgcentrum willen. En zij zouden mee het verschil kunnen maken. Je ziet het dikwijls bij koppels. Als de partner mee verhuist, kan hij of zij een stuk werk van het personeel uit handen nemen. Als je vier of vijf zo’n mensen hebt in je woonzorgcentrum, maakt dat een wezenlijk verschil. Ook op het vlak van sfeer, dynamiek en activiteiten.

“Durf gewoontes en tradities in vraag te stellen. Luister naar de bewoners. Installeer een cultuur die openstaat voor nieuwe ideeën. Een cultuur waarin dingen uitgeprobeerd kunnen worden. Waar iedereen zijn inbreng heeft en de hiërarchie niet te zwaar doorweegt.”

Welke aanbevelingen heb je voor het beleid?

Ik ben niet gekant tegen het idee om zo lang mogelijk thuis te wonen, maar dan met die nuance: “voor iedereen die dat wil”. We moeten vooral luisteren naar wat de mensen willen. We hebben op beleidsniveau iemand nodig die de belangen van de ouderen verdedigt. En dan heb ik het niet over de 65-plussers, maar over de echte ouderen. Paula D’Hondt zei me ooit dat de ouderenzorg iemand nodig heeft zoals zij was als Koninklijk Commissaris voor het Migrantenbeleid. Ze had gelijk. We hebben iemand nodig met karakter die, al is het maar tijdelijk, over alle bevoegdheden én bestuursniveaus heen het ouderenbeleid tegen het licht houdt, bijstuurt en waar nodig de alarmbel luidt.

Heb je ook aanbevelingen voor woonzorgcentra?

Durf gewoontes en tradities in vraag te stellen. Luister naar de bewoners. Installeer een cultuur die openstaat voor nieuwe ideeën. Een cultuur waarin dingen uitgeprobeerd kunnen worden. Waar iedereen zijn inbreng heeft en de hiërarchie niet te zwaar doorweegt. In een voorziening die ik bezocht voor mijn boek liet iemand van de schoonmaak verstaan dat ze graag ook als kapster zou werken. Een dag per week verzorgt die schoonmaakster nu het haar van de bewoners. Die vinden dat heel prettig. En als die vrouw nu een kamer komt schoonmaken, is de sfeer met de bewoners heel anders. Zo’n dingen kosten geen geld. Je moet alleen de kansen zien en ze durven grijpen.

Reactie toevoegen

De inhoud van dit veld is privé en zal niet openbaar worden gemaakt.