11/02/2018
Eerste lijn

De noden zijn er, de oplossingen ook. Laat ons ervoor gaan!

11 februari 2018

ORGANISATIENETWERK SAMEN-WEL-ZIJN

DE NODEN ZIJN ER, DE OPLOSSINGEN OOK. LAAT ONS ERVOOR GAAN!

De reorganisatie van de eerstelijnszorg in Vlaanderen is volop bezig. Maar in de luwte ontwikkelde zich in de regio Halle-Vilvoorde een uniek en goedwerkend organisatienetwerk, los van alle piloot- of proefprojecten. Helemaal bottom-up en vertrekkend vanuit de complexe noden van kwetsbare cliënten bieden de 12 partners van het netwerk Samen-Wel-Zijn al enkele jaren multidisciplinaire eerstelijnszorg aan. Wij gingen luisteren bij opbouwwerkster Nelle Minner van Riso Vlaams-Brabant, tijdelijk coördinator van het organisatienetwerk.

“Riso Vlaams-Brabant is een vzw voor Samenlevingsopbouw met en voor kwetsbare groepen die vaak niet zo sterk opkomen voor de eigen rechten: laaggeschoolden, mensen in armoede… Ook op het vlak van gezondheidszorg en welzijn zijn die mensen extra kwetsbaar. Onderzoek toont dat zij vaak minder gezond en ook minder lang in goede gezondheid leven. Ons project richt zich op het landelijke Pajottenland en de regio Halle, waar het zorgaanbod niet erg groot is. We wilden onderzoeken hoe we welzijn en gezondheidszorg beter toegankelijk konden maken voor die doelgroep. We hebben verschillende pistes bekeken en uiteindelijk gekozen voor een organisatienetwerk”, vertelt Nelle Minner.

“Het netwerk startte in 2014 en groeide geleidelijk uit tot een groep van twaalf partners. Dat was in het begin zeker niet gemakkelijk. Alle organisaties hebben het druk en tijd vrijmaken voor alweer een proefproject is niet evident. Zeker niet voor zo’n complexe doelgroep, die sowieso extra tijd en aandacht vergt. Gaandeweg is het engagement van alle partners gegroeid. Dat komt omdat we van in het begin op cliëntniveau gewerkt hebben. We installeerden een digitaal aanmeldpunt en brachten de diverse hulpverleners samen rond moeilijke casussen. Die praktijk toonde snel haar nut. Door op cliëntniveau te werken, leerden de partners de doelgroep beter kennen. We leerden ook elkaar beter kennen en we zagen de complementariteit: hoe het OCMW bijvoorbeeld kan tussenkomen bij financiële problemen maar zich niet meteen raad weet met psychische kwetsbaarheid, terwijl het CGG net wel die psychische kwetsbaarheid kan aanpakken maar niets aan de geldproblemen kan doen. Terwijl al die problemen vaak één kluwen vormen dat je niet gefragmenteerd kunt oplossen. Dankzij de samenwerking op casusniveau konden we samen het verschil maken voor de cliënten.”

DREMPELVERLAGEND

“Ook de cliënten voelden die steun”, gaat Nelle Minner verder. “Het gevoel dat ze er niet meer alleen voor staan is erg belangrijk. De huisarts neemt een stuk verantwoordelijkheid op door in een eerste gesprek  de drempel tot hulpverlening te verlagen. Zo stelt de huisarts indien nodig aan de cliënt voor dat een hulpverlener contact met hem zal opnemen. Als de cliënt daarmee akkoord gaat – met een schriftelijke informed consent – doet de huisarts de aanmelding via een digitale tool bij het CAW. Een hulpverlener van het CAW contacteert dan de cliënt voor een verkennend gesprek om de ondersteuningsnoden duidelijk te maken. Dat is een heel andere manier van werken dan wanneer de huisarts de cliënt de raad geeft: ‘Ga hiermee eens naar een psycholoog.’”

“Het CAW bekijkt de cliënt vanuit diverse invalshoeken en maakt een inschatting van de noden. De casus wordt daarna besproken op het praktijkmoment, een tweemaandelijkse bijeenkomst van het netwerk. Cliënten mogen hieraan deelnemen als ze willen. De partners focussen zich tijdens het overleg op gezamenlijk detecteren, preventief opsporen, problemen aanpakken en escalaties vermijden. Dikwijls gaat het om zeer complexe situaties met uiteenlopende problemen die elkaar versterken.”

“Hulpverleners van één gespecialiseerde organisatie kunnen niet altijd een oplossing bieden en voelen zich vaak machteloos bij de cliënten. Dat is nu niet meer het geval. Vandaag overheerst het gevoel: samen kunnen we het aan.”

“De praktijkmomenten zijn een uitstekend forum voor de hulpverleners om elkaar te leren kennen vanuit de praktijkervaring. Door samen na te denken, groeit het begrip voor de situatie van de cliënt en daalt ook de vrees voor dergelijke moeilijke casussen. Hulpverleners die er alleen voor staan, kunnen geen oplossing bieden en voelen zich vaak machteloos bij die cliënten. Dat is nu niet meer het geval. Vandaag overheerst het gevoel: samen kunnen we het aan. Hulpverleners hoeven ook niet langer alleen de verantwoordelijkheid te dragen. Het is een gedeelde verantwoordelijkheid. Cliënten worden niet langer van het kastje naar de muur gestuurd. Elke cliënt krijgt een trajectbegeleider. Per casus bekijkt men wie het meest geschikt is. Vaak is de cliënt al bij verschillende organisaties bekend. Als er met een van de hulpverleners al een vertrouwensband bestaat, dan proberen we daarop verder te werken.”

REORGANISATIE EERSTE LIJN

“Bijzonder aan het organisatienetwerk Samen-Wel-Zijn is dat het vrijwillig ontstaan is, niet opgelegd door derden of door een overheid. Bovendien beperken we ons niet tot strategische afspraken, maar werken we vanuit de praktijk met de cliënten. Hoewel het netwerk nog volop in ontwikkeling is, hebben we de jongste twee jaar ongeveer vijftig patiënten van drie huisartsenpraktijken besproken. Vijftig patiënten met een complexe zorgnood, die zonder deze aanmelding allicht geen verdere hulp zouden hebben gekregen. Idealiter zouden alle huisartsen in het netwerk betrokken worden, maar we voelen de druk toenemen. Als er té veel cliënten moeten worden besproken op het tweemaandelijkse praktijkmoment, dan dreigt de kwaliteit te dalen. Een alternatief is dat we het aantal praktijkmomenten verhogen, maar ook dat is niet evident. We zouden trouwens ook geografisch nog kunnen uitbreiden. Om maar te zeggen: de noden zijn er, de oplossingen ook, maar we moeten het georganiseerd krijgen. Onze aanpak past perfect binnen de reorganisatie van de eerste lijn waaraan minister Vandeurzen werkt. Met een voltijdse netwerkcoördinator zouden wij het organisatienetwerk kunnen borgen en versterken. Voorlopig gebeurt de coördinatie door verschillende mensen en organisaties, maar dat is op de middellange termijn geen stabiele situatie. Minister Vandeurzen heeft oren naar onze vraag, maar wil eerst de resultaten van lopende pilootprojecten in het kader van het ‘Geïntegreerd Breed Onthaal’ afwachten. Duimen maar!”


ORGANISATIENETWERK SAMEN-WEL-ZIJN

Organisatienetwerk Samen-Wel-Zijn is een klein, decentraal geïntegreerd organisatienetwerk in de regio Pajottenland-Zennevalei in Vlaams-Brabant. Het netwerk is ontstaan vanuit twaalf diverse partners uit de gezondheids- en welzijnszorg:

  • Drie huisartsenpraktijken uit Halle
  • Begeleid Wonen Pajottenland
  • CAW Halle-Vilvoorde
  • CGG Ahasverus en CGG PassAnt
  • OCMW Halle
  • Riso Vlaams-Brabant
  • SEL Zenneland
  • SPPiT Mobiele team
  • Wit-Gele Kruis

ORGANISATIENETWERK OP EEN KEERPUNT

In 2016-2017 volgde doctoraatsonderzoeker Steven van den Oord de werking van het organisatienetwerk, als deel van het ruimere CORTEXS-onderzoek.
Steven van den Oord: “Ik ben veeleer toevallig in contact gekomen met Nelle Minner en het organisatienetwerk Samen-Wel-Zijn. Het leek me meteen een heel bijzondere en interessante case, omdat het organisatienetwerk vrijwillig en bottom-up ontstaan is. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de netwerken in de geestelijke gezondheidszorg, die opgelegd zijn door de overheid. Ontstaat een netwerk van onderuit, dan is de kracht ervan helemaal afhankelijk van het organiserend vermogen van de groep zelf. In die zin is Samen-Wel-Zijn een mooi en eigenlijk ook heel uitzonderlijk voorbeeld, waaruit we lessen kunnen trekken.”

“Natuurlijk is dit organisatienetwerk nog vrij jong, maar toch is het nu al interessant om de evolutie en de doeltreffendheid ervan in kaart te brengen. Zo heb ik voor mijn onderzoek de relaties tussen alle partners verhelderd: wie verwijst door naar wie, welke afhankelijkheden en belangen hebben de partners, wat zijn de rollen van de partners, en hoe worden de middelen verdeeld… Ik heb ook de perceptie van elke partner over het netwerk bevraagd: zijn ze tevreden over de samenwerking, over de effectiviteit, de resultaten… Ook over de netwerkgovernance heb ik in interviews vragen gesteld.”

DRIE AANBEVELINGEN

“Het onderzoek naar vrijwillige bottom-up organisatienetwerken in het publieke domein staat nog in zijn kinderschoenen ten opzichte van gemandateerde organisatienetwerken. Het model van Provan en Kenis uit 2008 onderscheidt drie ideaaltypes van organisatienetwerken: een shared-participant model, waarin de partners samen de coördinatie op zich nemen; een lead-model, waarin één van de partners de coördinatie doet; en een NAO of Netwerk Administratieve Organisatie, waarbij de coördinatie gebeurt door een derde partij. Welk model het meest geschikt is, is afhankelijk van diverse factoren: de doelconsensus, de netwerkgrootte, het netwerkvertrouwen en de competenties op netwerkniveau. Samen-Wel-Zijn schippert op dit ogenblik tussen een shared-participant model en een NAO. Dat is geen stabiele situatie. Stel bijvoorbeeld dat Riso Vlaams-Brabant niet langer aan dit project werkt, dan zou het netwerk weleens uit elkaar kunnen vallen. De werking is nu voornamelijk gebaseerd op de vrijwillige inzet van de partners. Het organisatienetwerk is de eerste jaren goed doorgekomen en met mooie resultaten ook. Maar nu is hét moment om een stap verder te zetten en stabiliteit te zoeken. Hiervoor zijn extra middelen nodig.”

“Een tweede aanbeveling die ik in deze stand van het onderzoek al kan maken, is om ook na de voorlopige hypothese over de moeilijkheden van de cliënt nog meer geïntegreerd te werken. Het gesprek bij de huisarts, het informed consent, de toeleiding naar het netwerk… dat loopt allemaal vlot. Maar zodra de noden in kaart gebracht zijn en de verantwoordelijkheden toegewezen, denken de partners nog te veel vanuit het eigen aanbod. Sommige complexe multiproblematieken moet je echt samen opnemen. Dat wordt een volgende stap in de integratie van het organisatienetwerk.”

“Een derde aanbeveling is om de coördinatie van het netwerk te verduidelijken. Vandaag draait de structuur vooral op Riso Vlaams-Brabant en het CAW. Maar hoe zal men omgaan met spanningen in het netwerk? Een grote uitdaging in organisatienetwerken is dat doelen en belangen van de partners niet altijd overlappen. Met de reorganisatie van de eerste lijn worden die doelen, belangen en grenzen van organisaties weer herschikt en is de vraag wie de coördinatie opneemt en hoe.”

“Op basis van deze bevindingen hebben we twee scenario’s gemaakt. In een eerste scenario blijft Samen-Wel-Zijn beperkt van omvang, wordt het vertrouwen onderling verder opgebouwd en kiest men voor een zelfsturend en participatieve opzet (shared-participant model). In het tweede scenario gaat men resoluut voor een NAO waarbij een voltijdse (externe) netwerkcoördinator wordt aangetrokken en bouwt men het netwerk verder uit met extra partners. Hiervoor zijn extra middelen nodig. Ik raad aan om voor het tweede scenario te gaan. Samen-Wel-Zijn is er klaar voor. Het is een parel van een casus.”

 

TEKST: FILIP DECRUYNAERE • BEELD: JAN LOCUS

Reactie toevoegen

De inhoud van dit veld is privé en zal niet openbaar worden gemaakt.