30/04/2020
Bestuur Eerste lijn Algemene Ziekenhuizen

“Er komt een revival van de volksgezondheid”

INTERVIEW MET PEDRO FACON, DIRECTEUR-GENERAAL GEZONDHEIDSZORG VAN DE FOD VOLKSGEZONDHEID

"ER KOMT EEN REVIVAL VAN DE GEZONDHEIDSZORG"

30 april 2020

De ziekenhuizen hebben de eerste COVID-golf goed doorstaan. Dat vindt ook topman Pedro Facon. Al benadrukt hij meteen dat dat niet vanzelf is gegaan. “Iedereen heeft keihard gewerkt en dat blijven we de komende maanden met zijn allen doen. Terwijl achter de schermen een stapsgewijze hervatting van de ‘gewone’ activiteiten voorbereid wordt, is er van een exitstrategie voor de ziekenhuizen voorlopig geen sprake.”

Pedro Facon is directeur-generaal Gezondheidszorg van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu. Hij leidt mee de beheersing van de crisis in de ziekenhuizen en speelt ook een cruciale rol in de coördinatie van wat vóór en na het ziekenhuis komt: de triagecentra en de schakelzorgcentra. Omdat alles met alles verband houdt, weegt Facon voorts mee op de organisatie van het testen in de eerste lijn en de ziekenhuizen, en het grotere exitverhaal dat de GEES schrijven.

 Hoe zijn de voorbije twee maanden voor u verlopen?

We mogen voorzichtig tevreden zijn. De triagecentra hebben goed gefunctioneerd. De huisartsen hebben zich in een mum van tijd gereorganiseerd. Met succes. Zij hebben een stormloop op de ziekenhuizen voorkomen. Omdat we de ligduur bij een verzadiging van de ziekenhuizen niet langer dan noodzakelijk wilden maken, moesten de schakelzorgcentra een oplossing bieden voor ontslagen patiënten die niet meteen naar huis konden. Het is te vroeg voor een evaluatie, maar ik heb twijfels of de schakelzorgcentra in hun huidige vorm voldoende toegevoegde waarde hebben. Natuurlijk ook doordat de ziekenhuizen op de gewone verpleegafdelingen op elk moment voldoende capaciteit vrij hadden.

“Nog vóór de toestroom van patiënten waren de ziekenhuizen zich al efficiënt aan het voorbereiden op de crisis. Ze hebben zich razendsnel gereorganiseerd. Dat is werkelijk ongezien en verdient groot respect.”

De ziekenhuizen hebben heel snel moeten schakelen. Hoe bent u erin geslaagd om zowel besturen, directies als artsen, zorgmedewerkers en vakbonden mee te krijgen?

De eerste COVID-golf, die nu aan het afvlakken is, hebben de ziekenhuizen goed doorstaan. Iedereen heeft zijn verantwoordelijkheid genomen. Die paraatheid hebben we te danken aan de inspanningen van de overheid en de ziekenhuizen sinds de jaren 1990 op het vlak van noodplanning. Elk ziekenhuis is voorbereid op interne en externe calamiteiten. De processen zijn uitgetekend, de verantwoordelijkheden zijn duidelijk. Nog vóór de toestroom van patiënten waren de ziekenhuizen zich al efficiënt aan het voorbereiden op de crisis. Ze hebben zich razendsnel gereorganiseerd. Dat is werkelijk ongezien en verdient groot respect.

Een andere troef is dat we snel de handen in elkaar geslagen hebben. Begin maart, toen mensen uit vakantie in Italië terugkwamen, hebben we samen met de overheden, de koepelorganisaties en de ziekenhuizen een versnelling hoger geschakeld. We hebben een ‘Comité Surge Capacity Hospitals & Transport’ opgericht, onder leiding van Erika Vlieghe en mezelf. In dat comité zetelen vertegenwoordigers van alle overheden – en dat zijn er veel –, de vier ziekenhuiskoepels en Defensie, dat mee instaat voor het medisch transport. Ook andere experten, onder wie Geert Meyfroidt, werden betrokken. Sinds begin maart komt het comité dagelijks samen. Van meet af aan hebben we hier de signalen opgevangen en richtlijnen uitgestuurd. Elke richtlijn is doorgesproken met de deelstaten en met de ziekenhuissector. Onze instructies gaan rechtstreeks naar de algemeen directeurs, de hoofdartsen en de noodplancoördinatoren in de ziekenhuizen. Die voeren de instructies perfect uit: het stopzetten van alle electieve activiteiten, het vrijhouden van 60% van de capaciteit op intensieve zorgen voor COVID-patiënten, het snel en correct doorsturen van gegevens over aantallen patiënten enzovoort. Dag na dag volgen we alles op en waar nodig sturen we bij. Onze instructies zijn met opzet veeleer high-level en laten ruimte aan elk ziekenhuis om rekening te houden met de eigen context. We hebben durven vertrouwen op de verantwoordelijkheid en het professionalisme van het terrein. En dat hebben we ons niet beklaagd. Zo zijn we erin geslaagd om de reguliere capaciteit van 2.000 erkende IZ-bedden op korte tijd met 1.000 bedden uit te breiden. Een prestatie om trots op te zijn. Ongeveer elke week vertrekt vanuit het comité een brief om de stand van zaken te geven, alsook om de richtlijnen aan te vullen en zo de paraatheid in de ziekenhuizen aan te scherpen.

 

Ook het medisch transport valt onder het Comité Surge Capacity Hospitals & Transport?

Ja, en dat is nodig gebleken. Onze richtlijn is dat ziekenhuizen die boven 75% van hun maximum capaciteit klimmen, patiënten mogen doorverwijzen naar andere ziekenhuizen. In eerste instantie binnen het eigen ziekenhuisnetwerk, zo nodig ook daarbuiten. Het comité heeft deze ziekenhuizen bijgestaan om dat transport te organiseren. Onze federale gezondheidsinspecteurs hebben dat op het terrein mee in goede banen geleid.

 

Alles is zo te horen vlot verlopen?

Achteraf bekeken wel. We beleven een intense periode, maar de samenwerking zit goed. Voor de problemen met het beschermingsmateriaal en de beschikbaarheid van geneesmiddelen is een aparte taskforce opgericht. Hoewel we daarbij niet direct betrokken waren en het geen verantwoordelijkheid is van mijn directoraat-generaal, voelde je wel de stress die dat veroorzaakte in de ziekenhuizen en elders. Maar uiteindelijk heeft iedereen het hoofd koel gehouden.

“We hebben durven vertrouwen op de verantwoordelijkheid en het professionalisme van het terrein. En dat hebben we ons niet beklaagd.”

De ziekenhuizen hebben op een bepaald moment de woonzorgcentra bijgestaan. Daar liep het wat minder vlot?

Je mag de situatie niet zomaar vergelijken. De ziekenhuizen hebben een andere schaalgrootte, hebben een jarenlang proces van professionalisering achter de rug en zijn voorbereid op noodsituaties. Ze hebben noodplannen, een noodplancoördinator en alle instrumenten paraat. Laat dat één van de lessen zijn: we moeten die professionalisering en die paraatheid ook in de nog altijd sterk gefragmenteerde eerste lijn en de woonzorgcentra binnenbrengen. Het is echter niet correct om nu alleen maar kritiek te geven op de woonzorgcentra. Veel centra doen het trouwens erg goed. Maar we moeten werk maken van een noodplanning. Daarom niet op het niveau van elk woonzorgcentrum, maar bijvoorbeeld per eerstelijnszone. Iemand moet de crisiscoördinatie in zo’n eerstelijnszone op zich nemen. Ziekenhuizen zijn op dat vlak goed georganiseerd, maar woonzorgcentra, huisartsen, tandartsen en andere eerstelijnswerkers hebben vandaag niet die paraatheid. Veel gezondheidszorgverstrekkers in de eerste lijn en hun beroepsorganisaties hebben het beste van zichzelf gegeven.

 

Hadden de ziekenhuizen eerder te hulp moeten komen?

Dat is een moeilijk debat. Toen wij het comité startten, stonden de beelden uit Italië op ons netvlies. Daar zijn het de ziekenhuizen geweest die helemaal kopje onder zijn gegaan. Alle alarmbellen gingen af. Het was een sprint tegen de tijd om situaties zoals in Italië, waar de ziekenhuizen de toevloed van patiënten niet aankonden, te vermijden. Dat is gelukt, en het was nodig. Men mag niet onderschatten hoe sterk de druk ook bij ons is geweest en hier en daar nog is. Op een bepaald moment verbleven 2.200 patiënten, zowel COVID als non-COVID, op intensieve zorgen. Dat is 10% boven de normale IZ-capaciteit. Hadden we de capaciteit niet verhoogd en niet alle niet-essentiële activiteiten stopgezet, dan was er oververzadiging opgetreden, met Italiaanse taferelen als gevolg. Het is niet vanzelf gegaan. De ziekenhuizen hebben een krachttoer geleverd. Samen met de hele samenleving, die op instructie van de regering het leven stilgelegd heeft, zodat we het virus konden afremmen. Vergeet ook de regionale verschillen niet. Voor Vlaanderen was het vooral in Limburg alle hens aan dek.

“Op een bepaald moment verbleven 2.200 patiënten, zowel COVID als non-COVID, op intensieve zorgen. Dat is 10% boven de normale capaciteit. Hadden we de capaciteit niet verhoogd en niet alle niet-essentiële activiteiten stopgezet, dan was er oververzadiging opgetreden, met Italiaanse taferelen als gevolg.”

Hebben de ziekenhuizen dan te zeer de poort gesloten voor bewoners van de woonzorgcentra? Ik meen van niet. Dat moeten we na de crisis goed onderzoeken, maar ik heb geen indicatie dat er massaal minder rusthuisbewoners in de ziekenhuizen zijn opgenomen. Vanuit de overheid is op geen enkel moment een instructie in die zin gegeven. Integendeel, toen de woonzorgcentra in nood kwamen, hebben we met het comité richtlijnen gegeven over hoe ziekenhuizen ondersteuning konden bieden, onder meer met het beschikbaar stellen van expertise in infectiebestrijding en personeel. Op geen enkel moment is er trouwens discussie geweest over federale middelen die ingezet zouden worden voor Vlaamse woonzorgcentra. Wel is duidelijk de instructie gegeven dat ziekenhuispersoneel alleen ingezet mocht worden als dat voor het ziekenhuis kon en als die medewerkers indien nodig onmiddellijk terug oproepbaar waren.

 

Ondertussen lijkt de eerste golf naar zijn einde te lopen. De huisartsen houden vanaf 4 mei weer consultaties en ook de ziekenhuizen hernemen stapsgewijs de normale activiteiten?

Voorzichtigheid is geboden. De Nationale Veiligheidsraad heeft niet beslist dat zomaar alle activiteiten weer kunnen heropstarten. Ze heeft gesteld dat goed onderzocht moet worden onder welke voorwaarden en volgens welke fasering dat kan gebeuren. Daarover loopt overleg met de beroepsorganisaties. Het is een bijzonder complexe oefening.

Vrijdag 24 april hebben we overlegd met het Verbond der Belgische Beroepsverenigingen van Artsen-Specialisten (VBS) en met de Vlaamse Vereniging voor Hoofdartsen en haar Franstalige tegenhanger. Samen hebben we bekeken hoe we de noodzakelijke en dringende medische zorg in de ziekenhuizen en de extramurale praktijken van artsen-specialisten stelselmatig terug kunnen opnemen. Tegen 1 mei willen we de ziekenhuizen klaarheid geven hierover. We moeten er rekening mee houden dat veel ziekenhuizen nog altijd veel COVID-patiënten tellen en dat de voorwaarden om activiteiten te hervatten strikt zijn. De hygiënevoorschriften moeten nageleefd worden, aan de toegang tot het ziekenhuis en in de wachtkamers moeten we crowding vermijden, zowel artsen als zorgverleners en patiënten moeten de nodige beschermingsmaterialen hebben. Het VBS stelt per specialisme een prioriteitenlijst op van activiteiten die zo snel mogelijk hervat moeten worden. Op die manier geven we de ziekenhuizen een kader. Omdat de context erg kan verschillen, is het uiteindelijk aan het noodplanningscomité en, voor wat de medische activiteit betreft, de verantwoordelijkheid van de hoofdarts om in elk ziekenhuis te bepalen wat kan en wat niet.

 

Tegelijk moeten de ziekenhuizen beducht blijven op een tweede golf besmettingen?

Inderdaad. Daarover hebben we op 24 april al de eerste reeks richtlijnen naar de ziekenhuizen gestuurd. Elk ziekenhuis moet 25% van zijn capaciteit aan intensieve zorgen permanent vrijhouden voor COVID. Dat komt neer op 500 bedden. Dat betekent dat de reguliere activiteiten maximaal voor 75% kunnen hernemen. Bovendien moet elk ziekenhuisnetwerk in staat zijn om binnen de 48 uur nog eens 25% capaciteit op intensieve zorgen bij te creëren, bovenop de erkende IZ-beddencapaciteit. Daarnaast moeten de ziekenhuizen 4.000 bedden op gewone verpleegafdelingen permanent beschikbaar houden en ze moeten in staat zijn om die capaciteit in een week tijd te verdubbelen. Ook dat vormt een rem op de herneming van de gewone activiteiten. We moeten met andere woorden heropstarten, maar voorzichtig, stapsgewijs en niet op volle kracht. We zullen daarvoor praktisch toepasbare handvaten aanreiken.

“Elk ziekenhuis moet voortaan 25% van zijn capaciteit aan intensieve zorgen permanent vrijhouden voor COVID.”

De ziekenhuizen lijden financieel zware verliezen. Enerzijds lopen de kosten hoog op, anderzijds dalen de inkomsten. Is hiervoor een oplossing in de maak?

We bewandelen drie sporen. Ten eerste betaalt het RIZIV 1 miljard euro voorschotten versneld uit aan de ziekenhuizen. Dat geld is deels voor de ziekenhuizen en deels voor de artsen, die ook inkomsten verliezen. Hierover is een akkoord met alle betrokkenen. Het gaat om een voorschot, het is dus geld dat sowieso naar de ziekenhuizen gegaan zou zijn, alleen krijgen ze het nu vroeger om liquiditeitsproblemen te voorkomen.

Een tweede maatregel nemen we met de Federale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen. We hebben de koepels gevraagd om de meerkosten en het inkomensverlies in kaart te brengen. Op basis hiervan geven we een advies aan de minister om het financiële verlies van de eerste golf van de crisis te compenseren.

De derde maatregel focust op de volgende golven en op het structureel vrijhouden van capaciteit. Hiervoor onderzoeken we de mogelijkheid van een permanentievergoeding per bed dat vrijgehouden wordt, alsook een vergoeding voor de activering ervan. Die drie pistes samen moeten de ziekenhuizen financieel gezond houden. Zonder twijfel zullen we de komende maanden grote aandacht moeten besteden aan die uitdaging.

 

Als de ziekenhuizen permanent capaciteit vrij moeten houden, zal er minder personeel nodig zijn. Worden die mensen dan technisch werkloos?

Neen. Veel van die COVID-bedden worden sowieso ingenomen door patiënten, ook de komende maanden. Bovendien hebben zorgverleners de voorbije maanden zo hard gewerkt, dat ze aan rust toe zijn. Verlofdagen zijn ingetrokken en kunnen - als het wat minder druk wordt - eindelijk opgenomen worden. Bovendien is er in de ziekenhuizen sowieso geen overschot aan verpleegkundigen. Is er tijdelijk een overcapaciteit op intensieve zorgen, dan kunnen die medewerkers bijspringen op een andere afdeling. Ik maak me geen zorgen over technische werkloosheid.

“De crisis bevestigt wat we al lang weten: zo kan het niet verder.”

Leert de COVID-crisis ons iets over de financiering van onze gezondheidszorg op middellange termijn?

De crisis bevestigt wat we al lang weten: zo kan het niet verder. Ziekenhuizen halen zowat 40% van hun inkomsten uit het Budget Financiële Middelen. Die middelen zijn vrij stabiel omdat het een gesloten budget is. Daarnaast komt ongeveer 40% van de afdrachten op honoraria en ereloonsupplementen van de artsen. De rest komt van de patiënten en van de geneesmiddelen. Al die middelen zijn afhankelijk van de activiteit. Dat is een fragiel systeem. Als er om een of andere reden minder activiteiten zijn, dan blijken de ziekenhuizen uiterst kwetsbaar. Ze zijn afhankelijk van volumes en de aard van hun activiteiten. Als de electieve, uitstelbare activiteiten stilliggen, komen bovendien meteen ook de artsen in de problemen, aangezien zij nog steeds grotendeels per prestatie worden betaald.

 

“De ziekenhuisfinanciering is complex en heeft een fundamentele hervorming nodig.”

De ziekenhuisfinanciering is complex en heeft een fundamentele hervorming nodig. Dat weten we al langer. De crisis toont de sterktes van ons systeem, met hooggekwalificeerde en gemotiveerde zorgverstrekkers, maar legt ook de zwaktes bloot: de blijvende fragmentatie van de eerstelijnszorg, de nood aan intermediaire zorgsystemen, netwerking tussen de ziekenhuizen… Al die discussies laaien opnieuw op. Zo ook het debat over de financiering.

 

En het eeuwige KB78 dat de zorgberoepen regelt?

Onrechtstreeks ook, ja. De crisis toont: nood breekt wet. De gezondheidszorg specialiseert zich meer en meer. Dat zien we bij artsen, bij verpleegkundigen en andere zorgmedewerkers. Maar in nood moet iedereen samenwerken. Dat is gelukkig ook gebeurd. Artsen van alle specialismen zijn bijgesprongen op intensieve zorgen en op COVID-afdelingen. Verpleegkundigen hebben zich in geen tijd omgeschoold om ingezet te worden waar de nood het hoogst was. Dat toont hoe belangrijk polyvalentie is.

“Waar een wil is, is natuurlijk altijd een weg. Het Comité Surge Capacity Hospitals & Transport toont dat veel mogelijk is, als we bereid zijn om samen te werken. Dit gezegd zijnde: de staatsstructuur heeft ons niet geholpen.”

Ziet u nog gevolgen op middellang en langere termijn?

Er komt ontegensprekelijk een revival van de volksgezondheid. We moeten ons gezondheidssysteem paraat maken voor een epidemiologische crisis en we moeten meer inzetten op preventie in al zijn facetten. We hebben de voorbije jaren te weinig geïnvesteerd daarin. Federaal, maar ook in de deelstaten. Denk aan de contact-tracing. We moeten meer nadruk leggen op het gezond houden van de bevolking, niet alleen op het genezen wie ziek is. Dat vergt gezondheidsmanagement.

Verder komen er fundamentele veranderingen op het vlak van hygiëne, beschermende materialen, afspraken in wachtkamers enzovoort. Onvermijdelijk krijgt dit een weerslag op de productiviteit en de praktijkkosten. Als een arts tussen twee consultaties door telkens hygiënische maatregelen moet nemen, blijft dat niet zonder gevolgen. Online hulpverlening biedt dan weer nieuwe mogelijkheden. Wat jaren onmogelijk leek, hebben we nu in enkele weken gerealiseerd. En het lijkt te werken, al is het nog te vroeg voor een grondige evaluatie.

Het belang van de netwerken en de extramurale samenwerking zal toenemen. Het debat over de organisatie van de eerste lijn en over de woonzorgcentra komt in een stroomversnelling.

Dit alles betekent niet dat de gezondheidszorg plots een blanco cheque moet krijgen. We moeten kritisch blijven streven naar optimalisering en efficiëntiewinsten. Het is misschien niet populair om dat op dit moment te zeggen, maar het blijft mijn overtuiging. De rapporten over ondoelmatige zorg, de nood tot reorganisatie van de materniteiten, de pediatrieën en de spoedgevallendiensten blijven even relevant. Niet om te besparen, maar om de middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten, zodat we alle noden kunnen dekken.

En wat met de staatsstructuur?

Waar een wil is, is natuurlijk altijd een weg. Het Comité Surge Capacity Hospitals & Transport toont dat veel mogelijk is, als we bereid zijn om samen te werken. Dit gezegd zijnde: de staatsstructuur heeft ons niet geholpen. Er gaat te veel tijd naar discussies over wie waarvoor precies bevoegd is. Veel tijd gaat ook naar het overleg met 8 ministers van Volksgezondheid in de Interministeriële Conferentie, nu ook aangevuld met minister Philippe De Backer. Al die tijd om af te stemmen, is kostbare tijd. In normale tijden, maar zeker in crisistijden, heeft dat een prijs. Het is onze plicht als beleidsverantwoordelijken het systeem te doen functioneren, maar meer slagkracht en eenheid van besluitvorming zijn absoluut nodig. We zijn toe aan een grondige hertekening van het gezondheidsbeleid. Dat was vóór de COVID-crisis zo, en dat is vandaag nog meer het geval. Ik geef niemand slechte punten. Het gaat niet om mensen die van slechte wil zouden zijn. Het zijn de structuren die niet deugen. Niet alleen in ons land trouwens. Waar blijft Europa? Waarom moet elk land afzonderlijk zijn beschermingsmateriaal bijeen zien te harken? Waarom moet elke land apart een tracing-app ontwikkelen of een exitstrategie? Ik weet het wel, Europa heeft niet altijd de bevoegdheid, maar iets meer initiatief op Europees niveau had wel gemogen. De Wereldgezondheidsorganisatie, met Hans Kluge als Europees directeur, heeft ons dan weer wel de nodige ondersteuning geboden bij cruciale beleidsvraagstukken.

“We moeten meer nadruk leggen op het gezond houden van de bevolking, niet alleen op het genezen wie ziek is. Dat vergt gezondheidsmanagement.”

U zit vanaf het eerste uur met uw neus op de COVID-crisis. Wat doet dat met een mens?

Ik ben er nu 8 weken fulltime mee bezig. Na 10 dagen heb ik iemand aangeduid om de dagelijkse werking van het directoraat-generaal Gezondheidszorg over te nemen. Ook voor ons team van 300 mensen is dit een nieuwe situatie. De meeste collega’s werken nu van thuis. Ik heb rond mij een equipe gevormd van mensen die vroeger allemaal andere dingen deden. Het is fantastisch om medewerkers zo snel te zien groeien, maar tegelijk maak ik me zorgen. Iedereen loopt al weken op de toppen van zijn tenen. Ik voel zelf hoe de vermoeidheid begint te wegen. En het houdt niet op. De eerste golf mag dan op zijn retour zijn, er is nog zoveel dat we moeten regelen en we maken ons klaar voor de tweede golf. Dat is belastend voor alle medewerkers. Vooral omdat elk van ons zich ook emotioneel betrokken voelt. Elk sterfgeval door COVID weegt op ons, het zijn geen anonieme statistieken. Velen van ons kennen iemand die ziek is of die op intensieve zorgen ligt, of gestorven is. We zien hoe de samenleving verandert en we veranderen mee, ook in onze thuissituatie. Binnen de FOD zijn we nu psychosociale ondersteuning aan het organiseren voor onze medewerkers die bij het crisisbeheer betrokken zijn. We zijn tenslotte ook maar mensen.

 

TEKST: FILIP DECRUYNAERE – FOTO’S: KAROLY EFFENBERGER

Reactie toevoegen

De inhoud van dit veld is privé en zal niet openbaar worden gemaakt.